Intercropping van sla en prei of sla afdekken tegen bladluis is niet zonder risico's
- Door femke-interref
- Op 05/03/2023
- In Groenten
Allium planten hebben een invloed op het gedrag van bladluizen. Labo-onderzoek door de projectpartner Edysan van de Universiteit van Picardie Jules Verne toonde dit aan. Inagro en CRA-W zetten met veldproeven een stap verder richting praktijktoepassing. In één proef ontwikkelden zich in een intercropping van sla en prei minder bladluizen vergeleken met een monocrop slateelt. Helaas groeide de sla minder goed in deze intercropping door de concurrentie om voedsel en water. De slaplanten afdekken met fijn insectengaas kon de invlieg van bladluizen beperken, maar werkte bij toenemende druk de plaag juist in de hand.
In de biologische slateelt zijn bladluizen één van de belangrijkste zorgen. Bladluispopulaties kunnen zich snel ontwikkelen, waardoor ze zelfs in een korte teeltduur kwaliteitsverlies kunnen veroorzaken. In de zomer zijn er veel natuurlijke vijanden actief die de populatie onderdrukken, maar door de korte teeltduur en strenge markteisen is die controle niet altijd voldoende. Biotelers kunnen enkel middelen op basis van natuurlijke pyrethrinen gebruiken. Door de niet-selectieve werking, het niet-volledig ‘raken’ van de bladluizen en de zeer korte werkingsduur is het met deze biopesticiden moeilijk te bepalen wanneer een bespuiting verantwoord is. Toch worden ze vaak nog als laatste ‘redmiddel’ ingezet. Behalve de keuze voor rassen die resistent zijn tegen groene slaluis (Nr), worden in de praktijk weinig alternatieve beheersingsmethoden toegepast.
In het project hebben we we twee ‘zero-fyto’ strategieën getest om bladluizen te beheersen in openluchtteelt sla: afdekking van het gewas met een klimaatnet of insectengaas en als tweede intercropping met prei. Allium planten zouden namelijk goede afwerende buurplanten kunnen zijn, zo blijkt uit labo-onderzoek door de Franse projectpartner EDYSAN (Ecologie et Dynamique des Systèmes Anthropisés), een afdeling van de Universiteit van Picardie Jules Verne. Onder gecontroleerde omstandigheden kon prei de voortplanting van sommige bladluissoorten verminderen. Inagro en CRA-W legden een veldproef aan om deze effecten te testen in een zomerteelt van kropsla.
Twee complementaire proeven op Vlaamse en Waalse grond
De proeven zijn aangelegd op het biologisch proefbedrijf van Inagro (Roeselare, B) en op het "plateforme maraichère BIO" van het Centre wallon de Recherches agronomiques (CRA-W, Gembloux, B). Op beide locaties is kropsla van het ras Analotta geplant op 22 juli (CRA-W) en 24 juli (Inagro) 2020. In elke proef zijn in totaal vijf verschillende objecten vergeleken met een onbehandelde 'monocrop' controle. Naast de controle was er één gemeenschappelijk object met intercropping van sla en prei waarbij één rij sla geplant werd in het midden van twee rijen prei. Op het CRA-W lag nog een tweede intercropping variant met twee rijen sla tussen de rijen prei (rijafstand 75 cm). Voor de afdekkingsstrategie zijn in totaal vier verschillende netten getest: een klimaatnet en drie types insectengaas met verschillende maaswijdten. Eén intercropping object is ook afgedekt met een insectengaas (proef CRA-W). Tot slot was er in beide proeven ook een object waarbij het gewas is gespoten met een biopesticide. Op inagro was dat één bespuiting met pyrethrinen (Raptol) en op het CRA-W vier wekelijkse behandelingen met een uieninfusie (eigen bereiding). De oogst van de slakroppen voor de finale beoordeling op marktbare kwaliteit gebeurde op 26 augustus (CRA-W) en 1 september (Inagro).
Tabel 1: Overzicht van de geteste zero-fyto methoden in de teelt van kropsla op Inagro en CRA-W (2020)
Figuur 1. Het proefveld op Inagro vlak na het planten van de kropsla en het leggen van de verschillende netten in de afgedekte proefplots (Beitem, 23 juli 2020)
Verloop van de bladluis druk
Na het planten volgden acht droge dagen met zeer hoge maximum temperatuur (≥ 30°C). Zowel op Inagro als CRA-W is de teelt in deze periode beregend. Tot begin augustus bleven bladluizen beperkt tot afwezig in het gewas. Hierna nam het aantal bladluizen in het gewas toe maar de bereikte piekdichtheden bleven beperkt: gemiddeld 2,6 bladluizen/plant op 10 augustus (CRA-W) en 1,8 per plant op 24 augustus (Inagro) in de onbehandelde plots. Na 5 à 6 weken was de sla oogstrijp. Bij de oogst zijn de bladluizen geteld op 3 tot 10 geoogste planten per plot. Op Inagro steeg de bladluisdichtheid nog kort voor de oogst tot gemiddeld 5 bladluizen per plant op de onbehandelde kroppen. Op het proefveld in CRA-W was dat niet geval en zat op de geoogste kroppen uit de controle minder dan 1 bladluis per plant.
Figuur 2: Verloop van het gemiddeld aantal bladluizen per plant in de verschillende objecten tijdens de teelt van kropsla: PL1= intercropping prei en 1 rij sla; PL1F= idem + afdekking met insectengaas; PL2= intercropping prei en 2 rijen sla; Llnf= behandeling met uieninfusiepreparaat; LF= afdekking met insectengaas Ornata addu 80100; LS= onbehandelde controle (CRA-W, 2020)
Risico op meer bladluizen onder fijnmazige netten
Op kleinschalige bedrijven is afdekking met klimaatnet of insectengaas een standaardpraktijk om gewassen te beschermen. In alle gewassen is het van belang het meest geschikte type net en de optimale afdekduur te bepalen in functie van de teeltperiode en de belangrijkste plagen.
Op inagro zijn drie verschillende netten getest in vergelijking met wildnet (controle) als standaard gebruikte afdekking tegen duiven en klein wild. Het Howicover klimaatnet (Howitec) hield bladluizen duidelijk het best uit het gewas. Op 93% van de planten was geen bladluis aanwezig. Ook onder het meest fijnmazige insectengaas bleef de bladluisdichtheid laag. Onder de Ornata Light waren wel bladluizen aanwezig op 42% van de planten. Niettemin was het gemiddeld aantal bladluizen per plant beduidend lager dan de controle (zie Fig. 4).
Bij alle tellingen zijn ook de aanwezige predators op de planten geteld. In de controle (wildnet) telden we de meeste natuurlijke vijanden, waar ook de meeste bladluizen zaten. Hier waren roofwantsen en zweefvlieglarven de belangrijkste aanwezige predators. In de afgedekte plots zijn zo goed als geen predators waargenomen.
In de proef van het CRA-W waren twee objecten afgedekt met de Ornata addu 80100 (0,8 x 1 mm). Hier is geen beschermende werking tegen bladluis aangetoond maar dat had primair te maken met een te late plaatsing (een week na het planten) en het regelmatig openleggen voor de wekelijkse waarnemingen. Eenmaal gevestigd onder de netten, kunnen bladluizen zich nog sneller vermeerderen. Het insectengaas vormt namelijk ook een barrière voor sommige natuurlijke vijanden en beschermt hen ook tegen zware regenbuien. In het afgedekte intercropping object is een beschermend effect tegen de preimineervlieg waargenomen, en in mindere mate ook tegen trips.
Figuur 3. Links: Kropsla afgedekt met insectengaas 'Ornata addu 80100' (proef CRA-W, 24 augustus 2020); Rechts: kropsla afgedekt met geweven insectengaas 'Ornata Light' (proef Inagro, 27 augustus 2020)
Figuur 4. Gemiddeld aantal bladluizen per krop in de verschillende objecten bij oogst op 26 augustus (CRA-W) en 28 augustus (Inagro) 2020
Intercropping met prei kan bladluizen op sla verminderen
De intercropping met prei toonde een afwerend effect op bladluis. Op 60% van de geoogste slaplanten was geen bladluis aanwezig en de gemiddelde bladluisdichtheid per krop was lager dan 1 t.o.v. 5 in de controle (Fig. 4). De strategie bleek in deze proef dus even effectief als afdekking met fijnmazig insectengaas.
In de proef op CRA-W daarentegen toonde dezelfde intercropping-variant geen effect op het aantal aanwezige bladluizen op de slaplanten. De tweede variant waarbij twee rijen sla tussen de prei werd geplant (Fig. 5), bleek evenmin effectief tegen bladluizen. De derde variant was afgedekt met insectengaas. Hier waren wel signficant minder bladluizen aanwezig. Mogelijk zorgde de afwerende werking van de prei initieel dat bladluizen minder snel onder het net geraakten. Tegen het einde van de teelt namen de bladluizen onder het net terug toe.
Figuur 5. Intercropping met één rij kropsla (links) en twee rijen kropsla (rechts) tussen prei geplant op 75 cm, proef CRA-W (24 augustus 2020)
Opbrengst en kwaliteit geven de doorslag: noch afdekken, noch intercropping biedt een sluitende oplossing
In beide proeven ontwikkelde de sla tussen de prei minder goed. De concurrentie om water en voedingsstoffen bleek te sterk. Dit resulteerde bij de oogst in een lager stukgewicht en kleinere diameter van de slakroppen. Op Inagro was de groeiachterstand het grootst en konden we, ook na een iets langere groeiduur, geen marktbare kroppen oogsten. Ook in de variant met dubbele rij sla tussen de prei was het aandeel marktbare kroppen aanzienlijk lager.
In het intercropping object onder insectengaas ontwikkelde de sla beter. Dit effect kunnen we verklaren doordat het microklimaat onder het net de verdamping van water uit de bodem vermindert. Hierdoor blijft de grond langer vochtig na een regen- of irrigatiebeurt. Op die manier kon de afdekking de concurrentie om water tussen de twee gewassen deels beperken.
Figuur 6. De sla geteeld tussen de prei ontwikkelde minder goed (links, proef Inagro); onder insectengaas was de groei iets beter (rechts, proef CRA-W)
De afdekking met klimaatnet of insectengaas had geen negatieve impact op de opbrengst maar wel op de marktkwaliteit. De kroppen onder klimaatnet waren significant lichter en hadden te weinig omblad. Het gewas was ook iets bleker en minder uniform. Onder de twee fijnmazige netten was er een te sterke kropvorming en hadden de kroppen ook minder omblad vergeleken met de controle. De sla geoogst in de controle was kwalitatief duidelijk beter. Ondanks een goed kropgewicht en minder bladluisaantasting gaf de teeltafdekking in deze proeven dus een minder gewenste kwaliteit kropsla voor de groothandel.
Figuur 7. Effect van afdekking op de visuele kropkwaliteit bij oogst: plot die was afgedekt met klimaatnet (midden) en met Ornata addu 5080 (rechts) vergeleken met de controle onder wildnet (links), proef Inagro 2020
Bespuitingen met pyrethrinen en uienpreparaat loonden niet
Een bespuiting met pyrethrinen (Raptol), eenmalig toegepast één maand na planten en één week voor oogst, gaf geen significante reductie van het aantal bladluizen bij oogst. Bij een lage bladluisdruk blijkt deze bespuiting dus overbodig. Pyrethrinen hebben slechts een korte contactwerking en zijn niet selectief waardoor ze ook veel natuurlijke vijanden afdoden. Gezien de sterke activiteit van nuttigen in de zomer is de inzet van pyrethrinen daarom niet aan te raden.
Het uieninfusiepreparaat dat door CRA-W zelf werd bereid, is vier keer over het gewas gespoten met een wekelijks interval vanaf één week na planten. De resultaten tonen, zowel kort na het spuiten als na de vier behandelingen, echter geen effect op de bladluisdruk. Niettemin hebben andere studies een effect van Alliaceae-extracten op bladluizen aangetoond. Mogelijk was de bereiding of de toepassingswijze in deze proef niet optimaal.
Conclusie
Sla afdekken met Howicover blijkt het meest effectief om bladluizen uit het gewas te houden. Bij gebruik van fijnmazig insectengaas is het opletten voor bladluizen die toch onder het net raken; je riskeert dan de plaag juist te bevorderen. Het net, ongeacht het type, moet direct na het planten van de sla worden geïnstalleerd. Het nadeel van de afdekking is dat het de kropkwaliteit beïnvloedt. Vooral voor levering aan de groothandel blijkt kropsla geteeld onder klimaatnet of het fijn insectengaas, minder aan de gewenste normen te voldoen.
Sla telen tussen prei evalueren we op basis van de resultaten als een plus voor bladluisbeheersing maar een min voor de opbrengst van de sla. De concurrentie tussen de twee gewassen blijft een belangrijk nadeel van deze vorm van intercropping. Verder onderzoek is nodig om manieren te vinden die de concurrentie verminderen. De combinatie met afdekking blijkt een mogelijkheid maar moet verder gevalideerd worden met de nodige aandacht voor het goed afdekken, rekening houdend met de risicoperioden van de aanwezige plagen.
Een laatste kanttekening bij deze proeven is dat de geteste technieken onder andere teeltomstandigheden mogelijk een beter resultaat opleveren. Zo zorgt klimaatnet vaak voor een hoger kropgewicht in koudere teeltperiodes en heeft de intercropping met prei meer slaagkans als er meer neerslag valt. Bij een hogere druk en intensiever spuitschema is de inzet van pyrethrinen mogelijk wel lonend.
Meer weten
Hieronder enkele referenties van interessante documenten voor wie zich verder in dit thema wil verdiepen:
Wetenschappelijke artikels :
Ben-Issa, R., Gomez, L., & Gautier, H. (2017). Companion Plants for Aphid Pest Management. Insects, 8(4), 112‑131. https://doi.org/10.3390/insects8040112
Dardouri, T. (2018). Implication des composés organiques volatils dans la capacité des plantes de service à perturber le comportement et les performances de Myzus persicae (Sulzer), le puceron vert du pêcher. Autre [q-bio.OT]. Université d’Avignon, 2018. https://theses.hal.science/tel-02178970
Parker, J. E., Snyder, W. E., Hamilton, G. C., & Rodriguez-Saona, C. (2013). Companion Planting and Insect Pest Control. InTech. https://www.intechopen.com/books/weed-and-pest-control-conventional-and-new-challenges/companion-planting-and-insect-pest-control